Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0752

Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-08-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4369 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO. Geschiktheid geselecteerde functies.


Uitspraak

05/4369 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 juni 2005, 03/953 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.W.H.M. Dijkmans, advocaat te Bladel, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft bij brieven van 25 januari 2006 en 25 april 2006 nadere gronden ingediend en stukken overgelegd. Namens het Uwv heeft op 15 februari 2006 en 17 mei 2006 de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans gerapporteerd. Hierop heeft appellant een reactie gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.W. Lucius, kantoorgenoot van mr. Dijkmans voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.G. Bombeeck. II. OVERWEGINGEN Appellant was werkzaam als magazijnmedewerker toen hij op 15 november 2001 uitviel met schouderklachten. De verzekeringsarts M. Rodermond heeft appellant op 18 oktober 2002 op haar spreekuur onderzocht en zij heeft geconcludeerd dat appellant blijft aangewezen op niet al te linkerschouder belastende arbeid. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 oktober 2002 zijn beperkingen vastgelegd met betrekking tot de rubrieken: aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Op basis van de FML en aan de hand van de arbeidsmogelijkheden lijst van 24 oktober 2002 vond arbeidskundig onderzoek door de arbeidsdeskundige W. Veldhuis plaats, waarbij blijkens diens rapport van 29 oktober 2002 na functieduiding een verlies aan verdienvermogen werd vastgesteld van 16,03%. Vervolgens nam het Uwv het primaire besluit van 31 oktober 2002, waarbij aan appellant met ingang van 17 november 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans op 12 februari 2003 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat appellant in staat moet worden geacht werkzaamheden die aansluiten bij de FML te kunnen verrichten. Vervolgens verklaarde het Uwv bij het besluit van 24 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond. Tijdens de procedure in beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts Offermans in overleg met de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten de FML op enkele punten aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige Kursten heeft vervolgens in zijn rapportage van 17 juli 2003 geconcludeerd dat niet alle voorheen geduide functies geschikt zijn te achten voor appellant en heeft een aantal functies bijgeduid. Op basis van de FML van 16 juli 2003 en aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 17 juli 2003 vond door Kursten opnieuw arbeidskundig onderzoek plaats, waarbij na functieduiding een verlies aan verdienvermogen werd vastgesteld van wederom 15 tot 25%. Vervolgens heeft de rechtbank het Uwv verzocht een overzicht te geven van de signaleringen en een toelichting te geven omtrent de geschiktheid van appellant voor de geduide functies. De bezwaararbeidsdeskundige Kursten heeft op 13 september 2004 nader toegelicht dat niet alle functies passend zijn te achten maar dat er voldoende functies overblijven om de schatting op te baseren. De arbeidsongeschiktheidsklasse bleef derhalve ongewijzigd 15 tot 25%. In zijn rapportages van 13 september 2004 en 13 oktober 2004 heeft Kursten de signaleringen nog nader gemotiveerd. De rechtbank heeft vervolgens bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens gaf de rechtbank bepalingen inzake vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten. Zij heeft vastgesteld dat naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, onder andere LJN: AR4716, met betrekking tot de toepassing van het zogenaamde claim beoordelings- en borgingssysteem (CBBS), eerst in beroep een voldoende onderbouwing is gegeven voor de passendheid van de aan appellant voorgehouden functies. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant in staat te achten de hem geduide functies te verrichten. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant voornamelijk zijn in eerdere fasen van de procedure voorgedragen standpunten in essentie herhaald. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van het Uwv in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt het volgende. De Raad is van oordeel dat niet is kunnen blijken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin, om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens bieden voor die opvatting van appellant geen steun. De namens appellant in beroep en hoger beroep overgelegde informatie, waaronder brieven van orthopedisch chirurg R.L. te Slaa van 31 oktober 2002, orthopedisch chirurg L. van Rhijn van 27 april 2004, de rapportage van het Centrum voor Arbeidsperspectief Hoensbroeck van 15 november 2005 en de brieven van de bedrijfsarts W.B.J. van Woezik van 19 december 2005 en 2 maart 2006 zien hoofdzakelijk op tijdstippen van na de in geding zijnde datum. Voor wat betreft de brief van Te Slaa wil de Raad opmerken dat deze ondanks het bestaan van pijnklachten, geen objectiveerbare functiebeperkingen van de linkerschouder heeft geconstateerd. Al deze informatie heeft de Raad, mede gezien de reactie van Offermans van 15 februari 2006, waarin is aangegeven dat alle eerder genoemde stukken zich in het dossier bevinden en waaruit afgeleid kan worden dat met de al bekende klachten van appellant rekening is gehouden, niet tot een ander oordeel kunnen brengen en biedt onvoldoende aanknopingspunten tot het instellen van een nader medisch onderzoek. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de bezwaararbeidsdeskundige Kursten geselecteerde en aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige Kursten heeft naar aanleiding van het beroep bij de rechtbank in de rapportages van 13 september 2004 en 13 oktober 2004 uitvoerig gemotiveerd waarom er geen sprake is van overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant. De Raad acht die motivering toereikend. De aan appellant voorgehouden functies van meteropnemer (sbc-code 315181), verkoper groothandel (sbc-code 317012) en parkeercontroleur (sbc-code 342022) vormen naar het oordeel van de Raad, mede gezien het vorenstaande, een voldoende basis voor de schatting. De Raad wil hierbij nog opmerken dat de functie van meteropnemer een functie is die op de datum in geding in het CBBS voorkwam zodat deze functie geduid kan worden. Vergelijking van het maatmanloon van appellant met de mediane loonwaarde van deze functies leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 22,89%. Het Uwv heeft derhalve terecht de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007. (get.) H.G. Rottier. (get.) M.C.T.M. Sonderegger.